Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Все языки
Немецкий
Нидерландский

neigen tot

Толкование Перевод

1 fancy

adj. speciaal, bijzonder, luxueus; opgedirkt, opgeprikt; fantastisch, (een) fantasie; overdreven; opgedreven (prijs); prijzenswaardig, voortreffelijk
--------
n. fantasie; illusie; uit de duim gezogen; bedenksel; gril, idee-fix; bijzondere smaak; aantrekking; neiging; voortreffelijks
--------
v. je indenken; erover dromen; denken; fantaseren; houden van; neigen tot; prijzenswaardig maken

fancy¹

[ fænsie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: fancies〉

1 fantasie ⇒ verbeelding(skracht), inbeelding

2 voorkeur ⇒ voorliefde, zin

3 veronderstelling ⇒ idee, fantasie

4 〈meervoud; informeel〉 taartjes ⇒ gebakjes

♦voorbeelden:

2   a passing fancy • een bevlieging

     catch/take the fancy of • in de smaak vallen bij

     take a fancy for/to • een voorliefde opvatten voor

————————

fancy²

〈bijvoeglijk naamwoord; fancily〉

1 versierd ⇒ decoratief, elegant

2 grillig ⇒ extravagant, buitensporig 〈 prijzen〉

3 verzonnen ⇒ denkbeeldig

♦voorbeelden:

1   fancy cakes • taartjes

     fancy dress • kostuum

     fancy goods • fantasiegoed, snuisterijen

3   fancy notions • illusies

————————

fancy³

〈werkwoord; fancied〉

1 zich voorstellen ⇒ zich indenken

2 vermoeden ⇒ geloven

3 een voorliefde hebben voor ⇒ leuk vinden, zin hebben in

♦voorbeelden:

2   fancy that! • stel je voor!, niet te geloven!

3   fancy a girl • op een meisje vallen

     fancy some peanuts? • wil je wat pinda's?

     fancy oneself • een hoge dunk van zichzelf hebben

English-Dutch dictionary > fancy
2 lean to/ towards/ toward

lean to/ towards/ toward

neigen tot; prefereren

English-Dutch dictionary > lean to/ towards/ toward
3 lean

adj. mager, schraal; karig, armzalig
--------
n. mager (vlees); neiging
--------
v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigen

lean¹

[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉

1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling

2 〈 culinaria〉 mager (deel van) vlees

♦voorbeelden:

1   have a lean of ten degrees • tien graden uit het lood staan

————————

lean²

〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉

1 mager ⇒ schraal, weinig vet bevattend 〈 ook culinaria〉

2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend

3 〈 techniek, technologie〉 arm ⇒ van gering gehalte

♦voorbeelden:

2   lean crop/harvest • schrale oogst

     lean years • magere jaren

3   〈 mijnwezen〉 lean ore • arm erts

————————

lean³

〈 voornamelijk Brits-Engels ook leant, leant [ lent]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 leunen ⇒ steunen, steun zoeken

2 steunen ⇒ staan (tegen)

3 zich buigen

4 hellen ⇒ scheef staan

♦voorbeelden:

1   lean against someone's shoulder • tegen iemands schouder leunen

3   lean down • zich bukken

     lean over to someone • zich naar iemand overbuigen

4   the Leaning Tower of Pisa • de scheve toren van Pisa

¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doen

     〈 informeel〉 lean on • onder druk zetten

     lean to/ 〈 Brits-Engels〉 towards/ 〈 Amerikaans-Engels〉 toward • neigen tot; prefereren

     lean (up)on • steunen op; afhankelijk zijn van

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten steunen ⇒ zetten (tegen)

2 buigen ⇒ doen hellen

♦voorbeelden:

2   lean one's head back • zijn hoofd achteroverbuigen

English-Dutch dictionary > lean
4 incline

n. helling, hellend vlak
--------
v. neigen, verbuigen, krom buigen, buigen; afdalen; beinvloeden; richten

incline¹

[ ingklajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 helling ⇒ glooiing

————————

incline²

[ inklajn]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 neigen ⇒ geneigd zijn, een neiging hebben/vertonen

♦voorbeelden:

1   I incline to think so • ik neig tot die gedachte

     I incline to/towards fatness • ik heb aanleg om dik te worden

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (doen) hellen ⇒ af/neer/overhellen

♦voorbeelden:

1   incline forward • (zich) vooroverbuigen

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (neer)buigen ⇒ neigen

2 beïnvloeden ⇒ aanleiding geven

♦voorbeelden:

1   incline one's head • het hoofd neigen

2   your words do not incline me to change my mind • ik zie in uw woorden geen aanleiding om van gedachten te veranderen

     I am inclined to think so • ik neig tot die gedachte

English-Dutch dictionary > incline
5 tend

v. neigen; leiden; inspekteren; klanten bedienen

tend

[ tend]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 gaan 〈 in zekere richting〉 ⇒ zich richten, zich uitstrekken

2 neigen ⇒ geneigd zijn

3 strekken tot ⇒ bijdragen tot, leiden tot

♦voorbeelden:

1   prices are tending downwards • de prijzen dalen

2   John tends to get angry • John wordt gauw boos

     he tends towards sarcasm • hij heeft een sarcastische inslag

3   his words tended to action • zijn woorden spoorden aan tot handelen

¶ tend to • zwemen naar; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 aandacht besteden aan

     tend (up)on • bedienen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verzorgen ⇒ zorgen voor, passen op

2 〈 Amerikaans-Engels〉 bedienen

♦voorbeelden:

1   tend sheep • schapen hoeden

2   who's tending bar? • wie staat er achter de bar?

English-Dutch dictionary > tend
6 heel

1. noun
1) Ferse, die

heel of the hand — Handballen, der

Achilles' heel — (fig.) Achillesferse, die

bring a dog to heel — einen Hund bei Fuß rufen

bring somebody to heel — (fig.) jemanden auf Vordermann bringen (ugs.)

take to one's heels — (fig.) Fersengeld geben (ugs.); see also academic.ru/20416/dig_in">dig in 2. 2)

2) (of shoe) Absatz, der; (of stocking) Ferse, die

down at heel — abgetreten; (fig.) heruntergekommen (ugs.)
2. transitive verb
heel a shoe — einen Schuh mit einem [neuen] Absatz versehen

* * *
[hi:l] 1. noun
1) (the back part of the foot: I have a blister on my heel.) die Ferse

2) (the part of a sock etc that covers this part of the foot: I have a hole in the heel of my sock.) die Ferse

3) (the part of a shoe, boot etc under or round the heel of the foot: The heel has come off this shoe.) der Absatz
2. verb
1) (to put a heel on (a shoe etc).) mit Absätzen versehen

2) ((usually with over) (of ships) to lean to one side: The boat heeled over in the strong wind.) sich auf die Seite legen

•

- -heeled
- at/on one's heels
- kick one's heels
- take to one's heels
- to heel
- turn on one's heel
* * *

heel¹

[hi:l]

I. n

1. (body part) Ferse f; of animal Hinterfuß m, Hinterlauf m; of horse hinterer Teil des Hufs

the \heel of the hand der Handballen

▪ to be at sb's \heels (follow) jdm [dicht] folgen; ( fig: chase) jdm auf den Fersen sein

2. (of shoe) Absatz m; (of sock) Ferse f

▪ \heels pl hochhackige Schuhe, Stöckelschuhe pl

to turn on one's \heel auf dem Absatz kehrtmachen

3. (end part) Anschnitt m, Endstück nt; of bread [Brot]kanten m bes NORDD, Scherz m SÜDD, ÖSTERR, Knust m DIAL; of violin bow Frosch m; of golf club Ferse f

4. ( pej dated fam: man) Scheißkerl m pej sl; (woman) Miststück nt pej sl

5.

▶ to bring sb/an animal to \heel jdn/ein Tier gefügig machen

▶ to bring sth to \heel etw unter Kontrolle bringen

▶ to come to \heel person sich akk fügen, spuren fam; dog bei Fuß gehen

▶ to dig one's \heels in sich akk auf die Hinterbeine stellen

▶ to be down at [the] \heel person heruntergekommen sein; shoe abgetreten sein

▶ to follow close [or hard] on the \heels of sth unmittelbar auf etw akk folgen

▶ to be hard [or close] [or hot] on sb's \heels jdm dicht auf den Fersen sein

▶ to kick [or cool] one's \heels (wait) sich dat die Beine in den Bauch stehen; (do nothing) Däumchen drehen fam, rumhängen fam

▶ to kick up one's \heels auf den Putz hauen fam

▶ to show [sb] a clean pair of \heels (run away) jdm die Fersen zeigen, Fersengeld geben; (leave behind) jdn abhängen

▶ to take to one's \heels die Beine in die Hand nehmen fam, Fersengeld geben

▶ under the \heel of sb/sth unter der Herrschaft einer Person/einer S. gen

II. interj

▪ \heel! bei Fuß!

III. vt

1. (in shoe-making)

to \heel a shoe einen neuen Absatz auf einen Schuh machen

2. (in golf)

to \heel a ball den Ball mit der Ferse schlagen

3.

▶ to be well \heeled ( fam) gut betucht sein

IV. vi FBALL mit dem Absatz kicken; (in rugby) einen Ball hakeln [o mit dem Absatz spielen]

heel²

[hi:l]

NAUT

I. vi

▪ to \heel over sich akk auf die Seite legen, krängen fachspr

to \heel hard over sich akk stark auf die Seite legen, stark krängen fachspr

II. vt

to \heel a boat/ship ein Boot/Schiff zum Krängen bringen [o fachspr krängen lassen

III. n (instance) Seitenneigung f, Krängung f fachspr; (angle) Neigungswinkel m

* * *
I [hiːl]
1. n

1) Ferse f; (of shoe) Absatz m

the heel of the hand — der Handballen

I like to wear heels — ich trage gerne Schuhe mit hohen Absätzen

with his dog/the children at his heels — gefolgt von seinem Hund/den Kindern

to be right on sb's heels — jdm auf den Fersen folgen; ( fig

to follow hard upon sb's heels — jdm dicht auf den Fersen sein, sich an jds Fersen (acc) heften (geh)

panic buying came hard on the heels of the government's announcement — Hamsterkäufe folgten der Erklärung der Regierung auf dem Fuße

the police were hot on our heels — die Polizei war uns dicht auf den Fersen

to be snapping at sb's heels (fig inf) — jdm dicht auf den Fersen sein

to be down at heel (person) — abgerissen or heruntergekommen sein; (building) heruntergekommen sein

to take to one's heels — sich aus dem Staub(e) machen, Fersengeld geben (dated, hum)

heel! (to dog) — (bei) Fuß!

he brought the dog to heel — er befahl dem Hund, bei Fuß zu gehen

to bring sb to heel — jdn an die Kandare nehmen (inf)

to turn or spin on one's heel — auf dem Absatz kehrtmachen

to set or rock sb back on his/her etc heels (fig inf) — jdm einen Schock versetzen

2) (of golf club) Ferse f; (of loaf) Kanten m; (of mast) Fuß m

3) (dated pej sl: person) Saukerl m (sl)

2. vt

1)

to heel shoes — auf Schuhe neue Absätze machen

these shoes need heeling — diese Schuhe brauchen neue Absätze

2) (RUGBY) ball hakeln
II (NAUT)
1. vi
(ship) krängen (spec), sich (auf die Seite) legen or neigen
to heel hard over — sich stark auf die Seite legen, stark krängen (spec)

2. vt
krängen lassen (spec), sich seitlich überlegen lassen
3. n
(seitliches) Überlegen, Seitenneigung f
* * *

heel¹ [hiːl]

A v/t

1. Absätze machen auf (akk)

2. eine Ferse anstricken an (akk)

3. a) Golf: den Ball mit der Ferse des Schlägers treiben

b) Rugby: den Ball hakeln

c) Fußball: den Ball mit dem Absatz kicken

4. Kampfhähne mit Sporen bewaffnen

5. umg

a) ( besonders mit Geld) ausstatten

b) US informieren

c) US für eine Zeitung arbeiten

6. heel out eine Zigarette mit dem Absatz ausdrücken

B v/i

1. bei Fuß gehen oder bleiben (Hund)

2. US umg rennen, flitzen

C s

1. ANAT Ferse f:

heel of the hand Handballen m

2. ZOOL umg

a) hinterer Teil des Hufs

b) pl Hinterfüße pl

c) Fuß m

3. a) Absatz m, Hacken m (vom Schuh)

b) hochhackige Schuhe pl

4. Ferse f (vom Strumpf etc, a vom Golfschläger)

5. vorspringender Teil, Ende n, besonders (Brot)Kanten m

6. SCHIFF Hiel(ing) f

7. BOT Achselsteckling m

8. Rest m

9. MUS Frosch m (am Bogen)

10. sl obs Schuft mBesondere Redewendungen: down at heel

a) mit schiefen Absätzen,

b) auch out at heels fig heruntergekommen (Person, Hotel etc), abgerissen (Person);

on the heels of unmittelbar auf (akk), gleich nach (dat);

heel

a) bei Fuß (Hund),

b) fig gefügig, gehorsam;

under the heel of unter jemandes Knute;

bring sb to heel jemanden gefügig oder umg kirre machen;

be carried away heels first ( oder foremost) mit den Füßen zuerst (tot) weggetragen werden;

come to heel

a) bei Fuß gehen,

b) gehorchen, spuren umg;

cool ( oder kick) one’s heels umg

a) sich die Beine in den Bauch stehen,

b) untätig herumstehen;

follow at sb’s heels, follow sb at heel, follow sb at ( oder on) their heels jemandem auf den Fersen folgen, sich jemandem an die Fersen heften;

kick up one’s heels umg auf den Putz hauen;

lay by the heels

a) jemanden dingfest machen, zur Strecke bringen,

b) die Oberhand oder das Übergewicht gewinnen über (akk);

rock sb back on their heels umg jemanden umhauen;

rock back on one’s heels umg aus den Latschen kippen;

show a clean pair of heels umg die Beine in die Hand oder unter die Arme nehmen, Fersengeld geben;

show sb a clean pair of heels umg jemandem die Fersen zeigen;

stick one’s heels in umg sich auf die Hinterbeine stellen oder setzen;

take to one’s heels umg die Beine in die Hand oder unter den Arm nehmen, Fersengeld geben;

tread on sb’s heels

a) jemandem auf die Hacken treten,

b) jemandem auf dem Fuß oder den Fersen folgen;

turn on one’s heels auf dem Absatz kehrtmachen; → Achilles, dig in A 1, drag B 2

heel² [hiːl] SCHIFF

A v/t & v/i auch heel over (sich) auf die Seite legen, krängen

B s Krängung f

* * *
1. noun
1) Ferse, die

heel of the hand — Handballen, der

Achilles' heel — (fig.) Achillesferse, die

bring a dog to heel — einen Hund bei Fuß rufen

bring somebody to heel — (fig.) jemanden auf Vordermann bringen (ugs.)

take to one's heels — (fig.) Fersengeld geben (ugs.); see also dig in 2. 2)

2) (of shoe) Absatz, der; (of stocking) Ferse, die

down at heel — abgetreten; (fig.) heruntergekommen (ugs.)
2. transitive verb
heel a shoe — einen Schuh mit einem [neuen] Absatz versehen

* * *

n.

Absatz -¨e m.

Ferse -n f.

Schuhabsatz m.

English-german dictionary > heel
7 run

n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval
--------
v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doen

run¹

[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 looppas ⇒ het rennen

2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉

3 opeenvolging ⇒ reeks, serie; 〈 dramaturgie〉 looptijd; 〈 muziek〉 loopje

4 〈+on〉 vraag (naar) ⇒ stormloop (op)

5 terrein ⇒ veld, ren 〈 voor dieren〉

6 eind ⇒ stuk, lengte 〈 van materiaal〉

7 〈 Amerikaans-Engels〉 ladder 〈 in kous〉

8 school vissen ⇒ 〈 in het bijzonder〉 trek

♦voorbeelden:

1   make a run for it • het op een lopen zetten

     at a/the run • in looppas

     on the run • op de vlucht; druk in de weer

3   a run of success • een succesvolle periode

     the play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeld

4   〈 handel〉 a run on copper • een plotselinge grote vraag naar koper

¶ we'll give them a (good) run for their money • we zullen ze het niet makkelijk maken

     get/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgen

     give someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over

     〈 geldwezen〉 a run on the bank • een run op de bank

     〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree

→ dry dry/, long long/, short short/

————————

run²

〈ran [ ræn], run [ run]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rennen ⇒ hollen, hardlopen

2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden

3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten

4 lopen ⇒ zich uitstrekken, gaan; 〈 ook figuurlijk〉 neigen, een tendens hebben

5 wegrennen ⇒ vluchten

6 luiden ⇒ ken

7 〈 politiek〉 kandidaat zijn

8 〈 sport〉 meedoen

9 〈 cricket〉 een run (proberen te) maken

10 〈 economie〉 accumuleren 〈 van kapitaal〉

11 〈 Amerikaans-Engels〉 ladderen 〈 van kous〉

♦voorbeelden:

1   〈 sport〉 run up • een aanloop nemen

     run at someone • iemand aanvallen

     run at something • toestormen op iets

     〈 voetbal〉 run off the ball • zich vrijlopen

2   the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven worden

     run afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen met

     〈 scheepvaart〉 run aground • aan de grond lopen

     〈 scheepvaart〉 run free • voor de wind zeilen

     feelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog op

     〈 scheepvaart〉 run before the wind • voor de wind zeilen

     run on electricity • elektrisch zijn

     〈 scheepvaart〉 run (up)on a reef • op een rif lopen

     〈 handel, geldwezen〉 the note runs to 1 May • de wissel wordt op 1 mei betaalbaar gesteld

4   prices are running high • de prijzen zijn over het algemeen hoog

     run to crabbiness • geneigd zijn tot vitten

     run to extremes • in uitersten vervallen

6   the third line runs as follows • de derde regel luidt als volgt

7   also ran Black Beauty • niet bij de eerste drie was Black Beauty 〈 in paarden- of hondenrace〉

     he ran fifth • hij kwam als vijfde binnen

     〈 politiek〉 run for • zich kandidaat stellen voor

¶ 〈 informeel〉 run along! • vooruit!, laat me eens met rust!

     run across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopen

     run for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zetten

     Roman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familie

     run through the minutes • de notulen doornemen

     his inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagd

     my allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto

→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 rijden/lopen over ⇒ volgen 〈 weg〉, afleggen 〈 afstand〉

2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen

3 smokkelen

4 ontvluchten ⇒ weglopen van

5 〈 politiek〉 kandidaat stellen

6 〈 sport〉 laten deelnemen

7 〈 economie〉 laten oplopen ⇒ laten accumuleren

♦voorbeelden:

1   run a race • een wedstrijd lopen

     run someone over • iemand overrijden

2   run the bath • het bad laten vollopen

     run a business • een zaak hebben

     run a car • autorijden, een auto hebben

     run someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoen

     run a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen

6   we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen

¶ 〈 Amerikaans-Engels〉 run a (traffic-)light • door rood rijden

→ run back run back/, run down run down/, run in run in/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run through run through/, run up run up/

English-Dutch dictionary > run

См. также в других словарях:

Dingo — Der Dingo (Canis lupus dingo) ist ein Haushund, der schon vor Jahrtausenden verwilderte und heute in vielen Teilen seines Verbreitungsgebietes vom Menschen völlig unabhängig lebt. Die Bezeichnung Dingo ist meist synonym mit dem Australischen… … Deutsch Wikipedia
Canis lupus dingo — Der Dingo (Canis lupus dingo) ist ein Haushund, der schon vor Jahrtausenden verwilderte und heute in vielen Teilen seines Verbreitungsgebietes vom Menschen völlig unabhängig lebt. Unter der Bezeichnung Dingo wird meist der Australische Dingo… … Deutsch Wikipedia
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Liste geflügelter Worte/L — Geflügelte Worte A B C D E F G H I J K L M N O … Deutsch Wikipedia
Inhalt und Interpretation der unendlichen Geschichte — Dies ist eine ausführliche Inhaltsangabe mit Interpretation des Romans Die unendliche Geschichte von Michael Ende. Das Werk ist ein zugleich märchenhafter, phantastischer und romantischer Bildungsroman[1] und gehört inzwischen zu den neuen… … Deutsch Wikipedia
Erlkönig (Ballade) — Abdruck des Gedichts in einer Ausgabe des Bertelsmann Verlags Erlkönig ist eine Ballade von Johann Wolfgang von Goethe, die er im Jahre 1782 geschrieben hat. Sie wurde unter anderem von Franz Schubert und Carl Loewe vertont. Inhaltsverzeichnis … Deutsch Wikipedia
Der Staat bin ich — Geflügelte Worte A B C D E F G H I J K L M N O … Deutsch Wikipedia
Liste geflügelter Worte/D — Geflügelte Worte A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W Y Z Inhaltsverzeichnis … Deutsch Wikipedia
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Amerikanische Ureinwohner — Sitting Bull, Häuptling und Medizinmann der Hunkpapa Lakota Sioux. Foto von David Frances Barry, 1885 … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

neigen tot

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

neigen tot

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: